This is a test

Het Laatste Licht

Vorig jaar had mezelf als doel gesteld om mee te doen met de Harland Awards verhalenwedstrijd. Maar eigenlijk was dat een excuus om er eens echt voor te gaan zitten en een verhaal te schrijven. Een verhaal met een begin, een midden en een eind. Een verhaal met een plot en personages. Een verhaal van meer dan tweeduizend woorden. Een echt verhaal en niet een scene of twee. Daar is uiteindelijk het verhaal “Het Laatste Licht” uitgekomen.

Het Laatste Licht is uiteindelijk op de zevende plaats van de wedstrijd geëindigd. Dat is voor mij een onvoorstelbaar goed resultaat. Ik zie het als een erkenning dat het idee dat ik met de jaren heb opgebouwd over het soort fantasy dat ik wil schrijven niet helemaal onzin is. Dat het kan werken en dat het de moeite waard is om gelezen te worden. Maar het is ook nog maar een eerste stap. Ik ben een beginnend schrijver en ik heb nog heel veel te leren. Maar ik denk wel dat deze eerste stap een grote is geweest, een die een flinke indruk achter heeft gelaten.

En dan komt er die vraag: wat nu verder? Wat ga ik doen met dit verhaal? Ga ik het herschrijven en insturen naar bijvoorbeeld Edge Zero? Ik denk niet dat dat op dit moment verstandig is. Ik ben, zoals gezegd, een beginnend schrijver en ik moet meer schrijven, andere verhalen schrijven en niet geobsedeerd met dit ene verhaal bezig blijven. Ik moet het jurycommentaar op mezelf laten inwerken en mezelf verder ontwikkelen. Maar ik wil het verhaal ook niet in de la stoppen en vergeten. Ik ben het afgelopen jaar bewust heel open geweest met mijn schrijfsels en die trend wil ik voortzetten. Dus heb ik besloten om het verhaal en het jurycommentaar die het gekregen heeft hier te publiceren. Dus hier is mijn verhaal precies zoals ik het heb afgelopen augustus heb ingezonden (dus die verdwaalde punt midden in een zin staat er nog gewoon in).

Download het verhaal als PDF.
Het jurycommentaar.
Dankwoord.


HET LAATSTE LICHT

Voor het eerst sinds de geboorte van de Republiek was er een schavot opgetrokken op de Stadshuisbrug. Het volk stond op het plein te juichen en te joelen. De leden van de Raadsfamilies, allen in het zwart gekleed, keken vanaf een tribune op hen neer. Gideon Umbertzoon werd door de beul het schavot op geduwd en werd begroet door de kreten van het volk.

‘Verrader!’

‘Ketter!’

‘Moordenaar!’

Gideon liet het over zich heen komen. Ze hadden immers gelijk. Zonder de steun van zijn wandelstok strompelde hij ongemakkelijk over de planken richting het touw dat voor hem klaar hing. De kersverse Aartsbisschop, een corpulente vrouw, gaf hem een hatelijke blik en stapte naar voren.

‘Deze man,’ bulderde ze tegen de menigte, ‘heeft de Archipelheks geholpen in het volbrengen van haar monsterlijke daad,’ ze keek om naar Gideon terwijl de beul de strop over zijn hoofd heen trok. ‘Dat heeft hij zelf bekend.’

Gideon keek naar zijn voeten, bloot en besmeurd met modder. Een aangenamer gezicht dan de blikken van zijn medeburgers.

‘Dankzij hem kon de heks ons het licht van de Herrijzende Godin ontnemen,’ ze gebaarde naar de tribune, ‘dankzij hem kon zij onze familieleden, onze vrienden, onze geliefden van het leven beroven.’

Het luik waar Gideon op stond veerde licht toen hij zijn gewicht verschoof.

‘Ik weet dat sommigen van jullie van mening zijn dat verhanging te goed is voor deze man,’ de menigte juichte, ‘maar juist nu moeten we laten zien, aan de Godin, aan de heidenen en heksen, maar vooral ook aan onszelf, dat wij geen barbaren zijn.’ De Aartsbisschop keerde zich tot Gideon. ‘Gideon Umbertzoon, moge de Godin uw ziel ondanks uw zonden tot Haar nemen.’

Gideon keek op, voorbij de menigte, voorbij de huizen, naar de piek van de domtoren van de Kathedraal die nog altijd even helder scheen. Hij dacht aan Kherissa’s ravenzwarte haar met het fonkelende zilver toen de wereld onder hem vandaan viel.

#

Gideon had in zijn tijd op het seminarium al vurig  beargumenteerd dat alleen vanaf de Nacht de ware schoonheid van de Dag te waarderen was. Dat was al een teken geweest dat hij nooit priester zou worden. Maar iedere keer dat hij op dit strand in de eindeloze Nacht stond moest hij concluderen dat hij nog steeds achter die stelling stond. De hemel was helder genoeg om vrijwel de hele Noordbaai te overzien. De zonnesplinter op de Noorderpiek, de grootste lichtbron in de bekende wereld, domineerde de horizon. Enorme zonnesplinters accentueerden de toppen van de Wervelbergen die vanaf de Noorderpiek zuidwaarts strekten. Langs de kust, waar het licht van de Wervelbergen de Nacht niet verder terug kon dringen, waren constellaties van kleinere zonnesplinters te zien, een spoor van vissersdorpjes die het oog leidden naar het felle licht van Raadsdam. In het duister van de Noordbaai gleden de lichten van driemasters die van alle uithoeken van de Republiek en haar koloniën naar de hoofdstad voeren. Eén van de lichtpuntjes groeide langzaam uit tot een sterrenbeeld dat op enige afstand van de kust tot stilstand kwam. Tussen de lichten van het schip verscheen een klein maar fel licht dat weer verdween, verscheen en verdween. Alder, een spierbonk die ruim anderhalve kop boven Gideon uitstak, hield een seinlantaarn omhoog en opende en sloot deze in hetzelfde ritme. Het licht op het schip verscheen nog één keer. Een half uur later bereikte een sloep, verlicht door een enkele lantaarn, het strand. Alder en zijn kompanen waadden door de branding en sleepten de sloep voort totdat deze vastliep in het zand. De roeiers begonnen kisten en zakken aan te geven aan de werklui. Alder nam een plunjezak aan van een vrouw gekleed in nuchtere reiskleding, stevig en slijtvast. In haar ravenzwarte haar glinsterde zo nu en dan iets zilverachtigs in het lantaarnlicht. De vrouw sprong in het water en griste de plunjezak weer uit Alders handen. Ze keek op naar de beduusd kijkende gigant.

‘Bedankt,’ het woord kwam een beetje onwennig en met een zangerig Archipelaccent over haar lippen. Alder knikte en nam van de roeier een kist in ontvangst. De vrouw hief de plunjezak over haar schouder en baande zich een weg richting het strand. Gideon liep haar tegemoet tot op het punt dat het water bijna zijn laarzen raakte. Zijn wandelstok had een spoor van putjes achtergelaten in het zand.

‘En daar hebben we de mysterieuze juffrouw K,’ Gideon pakte haar bij de schouders en plantte een kus op iedere wang, ‘Mijn naam is Gideon Umbertzoon, maar dat wist u natuurlijk al.’

‘Kherissa, aangenaam,’ ze veegde haar wangen af, ‘ik had niet verwacht dat u mij persoonlijk zou ontvangen.’

Gideon zette zijn meest stralende glimlach op. ‘Het is niet iedere dag dat wij passagiers vervoeren. Dat wil zeggen, vrijwillige passagiers.’

Kherissa negeerde zijn opmerking, ‘hoe lang gaat het duren voordat wij naar Raadsdam kunnen?’ Ze keek naar de werklui die kisten op een kar met een tweespan paarden aan het laden waren.

‘We hoeven niet te wachten op Alder en de mannen. Ik heb eigen vervoer geregeld.’ Gideon gebaarde haar om hem voor te gaan naar een open enkelspan die even verder op het strand stond te wachten.

‘Zolang ik maar zonder problemen de stad binnen kom,’ ze trok de plunjezak wat hoger op haar schouder.

‘U kent mijn reputatie mevrouw. Goederen Raadsdam binnensmokkelen is mijn specialiteit.’

#

Kherissa had nog nooit zoveel licht gezien. Het landschap waar ze doorheen reden was door stapelmuurtjes verdeeld in velden met in het midden van ieder veld een pilaar bekroond met een zonnesplinter. In de velden waarboven de dofste zonnesplinters schenen graasden koeien en schapen. In het licht van de felste zonnesplinters werden gewassen verzorgd door veldwerkers onder toezicht van opzichters met zwepen. Kherissa kon het niet laten om zich in te beelden dat één van de zonnesplinters die van haar dorp was. Ze wendde haar blik af van de velden en keek naar Gideon. De man stortte een vloed aan woorden over haar uit die ze langs haar heen liet glijden. Gideon Umbertzoon was een vadsige man, met krulhaar dat al veel grondgebied had verloren. Ze had nooit met hem in zee moeten gaan. Als ze meer geduld had kunnen opbrengen zou ze bijna een heel jaar hebben gehad om haar plan tot uitvoer te brengen en zelf een manier te vinden om ongemerkt de stad binnen te komen. Maar ze had zich niet kunnen beheersen. En nu had ze nog geen drie weken tot Hoog Hemelbreuk. Ze keek op naar het firmament. Er was zoveel licht dat er amper sterren te zien waren. Zelfs het spooklicht dat door de Hemelbreuk heen sijpelde was nauwelijks te zien, ondanks dat de barst in het firmament bijna op het hoogste punt stond.

‘Ziedaar, Raadsdam.’

Kherissa schrok op uit haar overpeinzingen door Gideons uitlating. Hij wees met zijn wandelstok naar de stad die over de horizon oprees. De stad was landinwaarts afgeschermd door een aarden wal met diamantvormige bastions. Op ieder bastion stond een windmolen, met bovenop een zonnesplinter. De wieken trokken schaduwen over de Schemervelden om de stad. Achter de wal waren de daken te zien, een veld van gevels doorboord met kerktorens. Boven dat alles torende de domtoren van de Kathedraal van de Herrijzende Godin. De piek leek van deze afstand vervaardigd uit een enkele zonnesplinter. Daarachter lag een bos van masten. De stad was zoveel groter dan Kherissa verwacht had. Ze slikte.

‘De stad kan inderdaad overweldigend zijn als je haar niet gewend bent,’ Gideon knikte meelevend. ‘Zoals verzocht heb ik al een onderkomen voor u geregeld, het is niks bijzonders, maar het zal u de privacy geven waar u om vroeg,’ Gideons glimlach was haast charmant te noemen. ‘Als u nog meer hulp nodig heeft, laat het dan gerust weten.’

Kherissa beet op haar onderlip en keek van de stad naar de Hemelbreuk die ieder uur hoger kroop. Ze had niet de luxe om Gideons aanbod af te slaan. ‘Er zijn wel een paar dingen waar u mee kan helpen,’ Kherissa veinsde een glimlach.

Gideon trok zijn wenkbrauw omhoog, ‘Zoals?’

‘Een rouwjurk met sluier, een zonnesplinter, een kleintje maar, tatoeëerdersbenodigdheden en wat informatie. Wat weet u van de familie Oosterzon?’

#

De heer en mevrouw Oosterzon namen hun ontbijt zoals gewoonlijk niet in de grote dinerzaal van hun Herenhuis aan Nieuwe Noordergracht, maar in een foyer die uitkeek op hun tuin. Ze zaten aan weerszijden van een bescheiden tafeltje dat baadde in het licht van een kroonluchter met een dozijn zonnesplinters. De heer Oosterzon slurpte zijn gort met karnemelk naar binnen terwijl mevrouw Oosterzon stilletjes naar haar kom tuurde. Een dienstmeisje stond in het gareel, voeten tegen elkaar, met de handen voor haar gehouden. Het wapen van de Oosterzonnen, een halve cirkel boven een horizon, was getatoeëerd op haar hand. Ze keek nerveus naar haar van top tot teen in het zwart geklede meester en meesteres.

De heer Oosterzon liet de lepel gort voor zijn mond hangen en keek naar zijn vrouw, ‘Je moet iets eten, liefste.’

Mevrouw Oosterzon bleef naar haar kom staren.

‘Liefste, alsjeblieft,’ hij liet de lepel zakken. ‘Frederik zou willen dat je voor jezelf zorgt.’

Mevrouw Oosterzon keek hem aan met een duistere blik in haar ingezonken ogen. ‘Die man was Frederik niet.’

‘Liefste, je moet het accepteren. Onze zoon is dood.’

‘Er was niks meer van mijn zoon over in die man.’

‘Dat meen je toch niet?’

Haar blik dreef af naar het familieportret dat aan de muur hing. Frederik was zes jaar geweest toen het portret gemaakt werd. Een jochie met blonde krullen en strenge blauwe ogen. Het was een heel karwei geweest om hem lang genoeg stil te laten zitten voor het portret.

‘Mijn zoon, mijn lieve Frederik, zou niet dood gevonden willen worden in een bordeel,’ ze schoof haar stoel naar achter en hees haarzelf overeind, ‘dus die man die dood gevonden is tussen die Archipelhoeren was mijn zoon niet.’ Mevrouw Oosterzon stormde de kamer uit omringd door de franjezwerm van haar rouwjurk.

Het dienstmeisje keek van de deur naar haar meester die haar met een knik van zijn hoofd excuseerde. De heer Oosterzon zuchtte en slurpte de rest van zijn gort naar binnen.

#

Gideon had Kherissa door de krochten van het Schemerkwartier geleid naar een schuur die tegen een in onbruik geraakt pakhuis aanleunde. Het leek gebouwd te zijn uit de overblijfselen van een schip. met muren en dak van kromme planken, ondersteund door stukken mast en waterdicht gemaakt met touw en teer. De vloer was aangestampte aarde. Er stond een bed met een stromatras, een tafel met daarop een enkele olielamp en een tondeldoos. Het leek droog, afgelegen en privé voor zover dat mogelijk was in de stad. Precies wat Kherissa nodig had. Het moment dat ze eindelijk de sleutel in het slot had omgedraaid en deze zich met een schrapend geluid gesloten had was een moment van ontlading geweest. Eindelijk alleen. De stad was nog steeds aanwezig op de achtergrond. Er was geen ontkomen aan het klateren van wagenwielen en hoeven op de kasseien, het schreeuwen van werklui en het geschal van de kerkklokken. Maar voor zover het kon in de stad was ze alleen.

Kherissa trok haar plunjezak open en haalde er een paar geldbuidels, een extra set kleren, een vuurslotpistool, een volle kruitzak en een dolk uit en legde deze op de tafel. Daarna reikte ze diep in de zak en hief er voorzichtig een in katoen gewikkelde bundel uit. Ze zette het naast de rest van haar spullen en begon het katoen los te trekken. Het standbeeld dat onthuld werd was enkel zwart. Er was geen detail op het beeld te zien, het leek simpelweg een gat van duisternis in de wereld. Kherissa’s vingers streelden over het object. Het voelde aan als ijs, glad en zo koud dat het de warmte uit haar vingers leek te trekken. Haar vingers gleden van de snavel over de veren van de kop, de vleugels die tegen het lijf gedrukt waren, de schubben van de poten en de klauwen waarmee het beeld zijn voetstuk vastgreep. De raaf die het licht gestolen had, gehouwen uit een fragment van het firmament. Het enige wat ze had kunnen redden van haar dorp. Ze ging op het bed zitten en wreef warmte terug in haar vingers. Haar vermoeidheid werd overstemd door het plan dat door haar hoofd bleef tollen. Ze dwong zichzelf te liggen, de ogen dicht te doen en rustig te ademen. Over een paar uur zou Gideon haar begeleiden naar het Havenkwartier waar ze de eerste benodigdheden zou kunnen vinden. Daarna kon het echte werk beginnen.

#

De rat kronkelde in Kherissa’s hand en deed verwoede pogingen om door het leer van haar handschoen heen te bijten. Ze duwde zijn kop in een kom Jenever. Het beest schudde wild heen en weer. De contouren van de kom werden op het tafelblad getekend in donkere spetters. Het duurde niet lang voordat het beest rustiger begon te worden en uiteindelijk lam in Kherissa’s hand hing. Kherissa schoof de kom opzij en legde het dier op de buik neer. Met een scheermes schraapte ze voorzichtig de haren van de rattenrug.  Ze doopte een naald in de inkt. De punt verdween in het zwart. Toen ze de naald omhoog haalde trok ze een beetje van die duisternis mee. Schuldgevoel knaagde aan haar maag. Ze had een schilfer van de raaf geslagen, vergruisd, verpulverd en vermengt met inkt. Haar broer zou haar verguisd hebben, maar haar broer werkte, als hij nog in leven was, waarschijnlijk ergens op een veld in het licht van een gestolen zonnesplinter. Ook de gehavende raaf gaf geen blijk van afkeuring. Met een zachte tik dreef ze de naald door de huid van de rat waar een druppeltje duisternis in achterbleef. Ze bleef doorgaan tot haar canvas weer begon te bewegen. Even later wiebelde de rat op katerpoten in een kooi met een onmogelijk zwarte vlek op de rug.

#

De Lichtmarkt werd iedere zaterdag opgebouwd op de Stadshuisbrug, die in technische zin een brug was, maar in praktische zin een plein waar de Middengracht via een tunnel onderdoor stroomde. Het plein stond vol met kraampjes van hout en canvas gerangeerd in nauwe straatjes. Zonnesplinters in alle soorten en maten stonden er uitgestald, verwerkt in lampen, lantaarns, kroonluchters, armbanden, kettingen, oorringen, standbeeldjes en ieder ander voorstelbaar gebruiksvoorwerp. Hier en daar schenen splinters door gekleurd glas en heel zelden was er één met een eigen kleur. Het was een Melkweg die stukje voor stukje verhandeld werd door schreeuwende marktlui. Gideon banjerde door de menigte, zijn komst aangekondigd door het tappen van zijn wandelstok op de straatstenen. Hij gebruikte Kherissa’s zwarte haar als een baken. Ze gleed door de menigte, dook hier en daar naar een kraampje toe om een voorwerp van dichtbij te bekijken en verdween uit zicht. Maar iedere keer verscheen ze weer, een stukje Nacht in het meest chaotische stuk Dag in de Republiek.

‘Ik verkoop geen splinter aan een of ander vrouwmens van de Archipel.’ De handelaar, een pezige man met gebruinde huid en gebleekt haar, reikte naar het medaillon dat Kherissa in haar handen hield. Kherissa keek naar de man met een blik donkerder dan de Nacht, haar gezicht van onder belicht door de uitgestalde snuisterijen. Gideons hart maakte een beweging die het in jaren niet had gemaakt.

‘Dit komt van de Archipel,’ Kherissa wreef met haar vingers over het medaillon, een kraag van veren gekruld rond de kop van een raaf met een zonnesplinter in de snavel, vervaardigd uit obsidiaan. Het fonkelende vulkaanglas deed Gideon aan Kherissa’s haren denken.

‘Maar nu is het van de Republiek,’ spatte de handelaar haar toe, ‘zoals alles van die Godinvergeten eilanden.’

‘Mijnheer Moolenbeek, hoe leuk u weer eens te zien.’ Gideon stak zijn hand uit naar de handelaar.

De man keek vertwijfeld van de hand naar Gideon. Zijn ogen werden groter. Hij pakte Gideons hand met beide handen vast en begon te schudden. ‘Mijnheer Umbertzoon,’ stamelde de man, ‘ja, ja, ook goed om u te zien.’

‘Het lijkt erop dat u problemen heeft met mijn metgezellin hier,’ hij knikte naar Kherissa.

‘Nee, nou, ziet u,’ de handelaar wierp een blik op Kherissa. ‘Ik kan toch geen zonnesplinter verkopen aan een Archipel… dame. Wie weet wat voor een heidense dingen ze ermee wil doen.’

‘Ha!’ In de menigte keerden meerdere hoofden richting Gideons uitlating. ‘Naar ik mij herinner, mijnheer Moolenbeek, bent u geen vreemde wat betreft praktijken die door menigeen als heidens worden beschouwd.’ Hij keek de man in de ogen. ‘Ik garandeer u dat mevrouw Kherissa niks onbetamelijks met dit fraaie voorwerp zal doen. Toch, mevrouw? U gaat het niet vergruizen, vermengen in elixers of er naakt mee ronddansen in het licht van de Hemelbreuk?’

Kherissa glimlachte, maar de kou bleef in haar ogen, ‘Uiteraard niet, geen gruis, geen elixirs, geen naaktdansen, niks van dat alles. Dat beloof ik u.’

‘En als ik nou het medaillon van u koop als geschenk voor de dame,’ Gideon plantte enkele muntstukken in de hand van de handelaar, ‘dan treft u hoe dan ook geen enkele blaam.’

De handelaar knikte, ‘ja, ja, uiteraard.’ Hij frummelde de muntstukken zijn geldbuidel in en haastte zich weg om een andere klant te belagen.

Kherissa bedankte Gideon en dobberde terug de menigte in. Gideon volgde haar en beeldde zich in hoe het naaktdansen eruit zou hebben gezien.

#

Met een felle tik van de hamer spatte het medaillon aan stukken. Kherissa viste de zonnesplinter tussen de scherven vandaan. Het kraaltje zonlicht voelde warm tussen haar vingers. De rat in de kooi siste zwakjes toen ze in de buurt kwam, alsof het licht hem pijnigde. Ze trok de kooi open en greep de rat stevig vast. Het beest bood weinig weerstand. Het hing futloos in haar hand en rilde. De rillingen werden heviger toen ze de zonnesplinter op de huid drukte. De amper genezen tatoeage was korsterig met prikkelende stoppels en koud, alsof de rat net binnen was gekomen van de vrieskou. De warmte van de zonnesplinter tussen haar vingers leek die kou alleen maar te versterken. Het beest begon te krijsen en te spartelen. Ze hield hem strak vast en bleef de zonnesplinter op zijn huid drukken. De tatoeage leek te bewegen langs de randen, te kronkelen en te groeien, nog donkerder te worden, alhoewel donkerder dan het complete gebrek aan licht niet mogelijk zou moeten zijn. Het licht van de zonnesplinter begon te dimmen, zich terug te trekken naar het binnenste van de zonnesplinter tot het verdween en er alleen transparant kristal over bleef. De rat slaakte een kreet, een bijna menselijk gejammer. Een zwart vuur ontsproot uit de tatoeage. Vlammen van kou likten Kherissa’s vingers. Ze smeet de rat op de grond. Het beest kronkelde, draaide zich op de rug alsof het de vlammen wilde doven. Het vuur flikkerde over de grond waar het een ster van bevroren en gebarsten aarde achterliet. De laatste adem van de rat condenseerde in de lucht en de vlammen trokken zich terug in de vlek. Kherissa zakte neer op het bed, zoog op haar vingers en staarde naar de rat. Rijp kroop over het lijkje.

#

Kherissa had het pand waar zij en Gideon een aantal dagen terug de tatoeëerderbenodigdheden hadden aangeschaft makkelijk kunnen terugvinden. Het was één van de weinige huizen in het Havenkwartier waar het licht van een zonnesplinter naar buiten scheen. Het werk van Gerrit was een openbaar geheim. Er waren meerdere barbiers in de stad, zelfs meerdere in het Havenkwartier, maar alleen bij Gerrit kwamen klanten naar buiten met nieuwe tekeningen op hun huid. Kherissa’s plunjezak tinkelde toen ze de drempel over stapte.

‘Kijk eens wie we daar hebben, onze doe-het-zelver,’  groene spiralen kropen over Gerrits scalp waar ooit haar had gegroeid, ‘toch niet zo makkelijk, zeker?’

Kherissa zuchtte, ‘Ik wil u graag inhuren voor het komend etmaal.’

‘Een heel etmaal. Toe maar.’

‘Ik wil graag een tekening, een zwerm raven, zoveel mogelijk, van mijn hand,’ haar vinger gleed van haar handpalm over haar arm, naar haar schouder, ‘tot zover als mogelijk is.’

Gerrit bulderde een gemaakte lach, ‘kijk, wijfie, wat je wilt is prima te doen, maar niet in één keer,’ Gerrit schudde zijn hoofd, ‘dat is domweg onmogelijk.’

Kherissa viste een geldbuidel tevoorschijn. ‘Hoeveel kost het om het wel mogelijk te maken?’

‘Het gaat niet om de daalders,’ Gerrit hakte de lucht met zijn hand, ‘als je de lijnen niet eerst goed laat genezen dan gaat alles overvloeien. Zeker op die schaal.’

‘Het gaat me niet om kwaliteit, zolang de tekening maar op mijn huid staat.’ Kherissa wierp de geldbundel naar hem toe. De buidel kwakte tegen zijn hand.

‘Dan nog, niemand kan zo lang doorwerken. Laat staan dat iemand zo lang er tegen kan dat er naalden in de huid worden gehamerd.’

‘Dat laatste bepaal ik zelf wel en wat het eerste betreft, ik neem aan dat u leerlingen in dienst heeft?’

‘Ik heb een luiwammes die zogenaamd iets van mij zou moeten leren,’ Gerrit woog de geldbuidel in zijn hand, ’en als kwaliteit geen zorg is…’

‘En ik wil dat deze inkt gebruikt wordt,’ Kherissa haalde een glazen pot uit haar plunjezak.

‘Bij de Godin! Dat is de nacht in een pot! Hoe kom je hieraan?’

Kherissa gaf geen antwoord.

‘Goed, trek je kleren dan maar uit wijfie,’ hij likte zijn lippen, ‘dit gaat een lang etmaal worden.’ Met twee vingers tegen de lippen floot hij een schelle toon. Een jongen met een paar vlassige sprietjes op de kin kwam de kamer binnen rennen. ‘Je hebt geluk, Sieb. Je gaat voor het eerst echt mensenvlees tatoeëren.’

#

Iedere zondag kwamen de heren en dames van het Dagkwartier hun grachtenpanden uit, gekleed in hun deftigste tenues. Ze droegen sombere kleuren die aan de Godin moesten laten zien hoe vroom ze waren en stoffen die aan hun medemens moesten laten zien hoe rijk ze waren. Gezamenlijk liepen ze langs de lantaarnpalen waarvan de zonnesplinters de straten verlichtten. Schemer en Nacht waren voor arme mensen. Het nieuwe geld droop langzaam af richting hun eigen kerken. Alleen de Raadsfamilies bereikten de Kathedraal. De heer en mevrouw Oosterzon, gekleed in rouwzwart en verstoken van schijnende sieraden, werden door hun standgenoten met veel medeleven gecondoleerd. Als die rituele handeling eenmaal verricht was en ze buiten gehoorsafstand van de Oosterzonnen dachten te zijn smoezelden ze weer lustig verder over de dood van Frederik. Mensen onderschatten vaak hoe scherp het gehoor van de Oosterzonnen was. Meneer Oosterzon negeerde de roddels en de blikken met rechte rug en gespannen kaakspieren. Mevrouw Oosterzon ging er onder gebukt, haar schouders bijeengetrokken en de armen over haar borst gevouwen.

Halverwege de tocht van hun grachtenpand aan de Nieuwe Noordergracht naar de Kathedraal doken de Oosterzonnen de Zakkendragersteeg in. Een kortere route naar de Kathedraal door een van de weinige stukjes Schemer in het Dagkwartier. Een moment van rust die de Oosterzonnen iedere zondag namen. In het Schemer hief de heer Oosterzon de sluier van zijn vrouw op. ‘Liefste, je moet het je niet zo aantrekken,’ hij veegde met zijn duim een traan van haar wang.

‘Ik haat ze,’ mevrouw Oosterzon keek met rode ogen op naar haar man. ‘Die achterbakse, schijnheilige…’ ze mompelde een woord dat zelden het Havenkwartier ontglipte, ‘Ik haat ze allemaal.’

‘Dus zoveel is er toch niet veranderd,’ hij glimlachte. ‘En het is niet alsof jij nooit geroddeld heb over hen. Ik weet nog toen jonkheer Zonneveld die dienstmeid had bezwangerd. Daar heb je met volle teugen van genoten.’

‘Dat was anders.’

‘Tuurlijk. Toen ging het niet over Frederik. Maar gun ze toch hun pleziertje. Het is nog maar een week tot Hoog Hemelbreuk. Dan kunnen we uit deze kleren,’ hij trok demonstratief aan zijn kraag, ‘en komen er vast nieuwe roddels over andere mensen.’

‘Nog een week,’ mevrouw Oosterzon perste haar lippen samen en knikte, ‘nog maar een week.’

#

Het werd gezegd dat de enige schaduw in de Kathedraal degene was die je zelf meebracht, zoveel zonnesplinters waren er gebruikt in de constructie ervan, met het beeld van de Herrijzende Godin als stralend middelpunt. Over de kerk van de Rouwende Godin die de grens tussen het Schemerkwartier en het Havenkwartier markeerde kon het tegenovergestelde gezegd worden. De enige zonnesplinters in de kerk waren de ogen in het beeld van de Godin. Ze stond met haar hoofd gebogen, haar handen voor haar gezicht. Het enige zonlicht dat kerkgangers konden zien was het licht dat tussen Haar vingers heen wist te glippen. Gideon ging iedere zondag naar deze kerk, om met de andere zondaars te bidden en de preken van de veel te jonge priesteres aan te horen. Door de week lieten de meesten mensen de Godin in rust rouwen. Als er dan toch mensen waren als Gideon op bezoek kwam dan verzocht Alder deze vriendelijk te vertrekken. De twee zaten op een kerkbank met naast hen een kaarsstandaard met een enkele brandende kaars, het enige licht in de kerk naast de ogen van de Godin. Het gaf net genoeg licht voor Gideon om een psalmboek te lezen. Alder leunde met beide armen op de kerkbank voor hen en staarde het duister in. De man kreunde, leunde naar achter en greep met zijn handen de leuning voor hem vast, ‘U moet die vrouw niet meer zien.’

‘Oh?’ Gideon sloeg een bladzijde om.

‘Ze gebruikt u,’ Alder deed de armen over elkaar en keek neer op zijn baas.

‘Natuurlijk,’ Gideon sloot het psalmboek maar hield een vinger op de pagina waar hij gebleven was, ‘en ik gebruik haar.’ Hij kwam Alders blik tegemoet, ‘dus je punt is?’

Gideon sloeg het psalmboek weer open. Alder stond op, gromde en schuifelde tussen de kerkbanken weg.

Nadat Gideon de deur van de kerk open en dicht hoorde gaan sloot hij het boek en keek naar zijn Godin. ‘Alder snapt het niet,’ zei hij tegen het beeld. ‘Ja, ze gebruikt me. Waarvoor precies?’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik vermoed dat de Oosterzonnen nog een jaar zwart zullen moeten dragen,’ hij schudde zijn hoofd, ‘en daar ben ik dan mede voor verantwoordelijk.’ Hij legde het boek naast zich op het hardhout en toonde de Godin zijn handpalmen. ‘Maar wat is wat meer bloed op deze handen?’ De Godin gaf geen antwoord. ‘Het enige wat ik weet is dat als ik haar zie ik iets voel wat ik in jaren niet meer gevoeld heb,’ hij zuchtte, ‘uw licht in mijn hart. Dus wat ze ook van plan is, het is het waard.’

#

Kherissa’s haar leek haar glans te zijn verloren, de zilveren haren hun fonkeling. Een van haar handen was in verband gewikkeld. Ze bewoog zich ongemakkelijk, stijfjes. Het deed Gideon denken aan een landwerker die voor het eerst een dag in het plantagelicht had gewerkt. Zo nu en dan, als ze door Daglicht liepen had Gideon haar zien rillen. Hij had al een paar dagen eerder voor de deur van haar schuur gestaan, en zij had hem, door een kier, verzocht om hun afspraak bij de kleermaakster te verzetten. Gideon was er bijna zeker van geweest dat ze hem domweg niet meer wilde zien. Maar ze stond nu voor hem, onder een zonnesplinter, met haar armen wijd terwijl de kleermaakster haar maten opnam. Ze knipperde met haar ogen en probeerde met gespannen spieren haar rillingen onder controle te houden. De kleermaakster, een knoestige dame met een knot grijs haar, zette een stap terug en keek afkeurend naar Kherissa. ‘Ik heb nog wel een jurk liggen die ik kan verstellen. Maar een fatsoenlijke rouwjurk moet toch echt op maat gemaakt  worden. Rouwzwart moet nieuw zijn. Anders telt het niet,’ ze klakte met haar tong tegen haar gehemelte, ‘niet echt.’

‘Ik heb een bestaande jurk nodig, geen droomjurk,’ Kherissa liet haar armen zakken en glipte zo snel als ze kon weg van onder de zonnesplinter.

De kleermaakster trok haar neus omhoog, ‘nou, u bent de klant.’

‘Precies,’ zei Kherissa, ‘hoe lang duurt het voor de verstellingen klaar zijn?’

‘Dat is zo gedaan, als u de jurk aan trekt kan ik het nu ter plekke doen,’ de vrouw knikte naar een achterkamer, ‘ik zal de jurk gelijk gaan halen.’

‘Het zou natuurlijk onbetamelijk zijn als ik blijf voor het passen?’ Gideon gniffelde en maakte een overdreven buiging, ‘in dat geval wens ik u gedag, mevrouw Kherissa. Ik hoop dat u zich de volgende keer dat ik u zie wat beter voelt.’

‘Meneer Umbertzoon, ik wil u nog bedanken.’

Gideon humde een vraagteken.

‘Voor alles dat u voor mij gedaan heeft de afgelopen dagen.’

‘Dat is toch nergens voor nodig? Het was mijn genoegen.’

‘Dan toch. Ik heb zowaar plezier gehad tijdens onze tochten door de stad. Dat had ik niet verwacht,’ Kherissa plantte een vluchtige kus op zijn wang. ‘Bedankt daarvoor.’

Gideon schrok van hoe koud haar lippen waren.

#

Mijnheer en mevrouw Oosterzon sloften door de Zakkendragersteeg op weg naar het slotstuk van hun rouwperiode. Daarna zouden ze de zwarte kleren uittrekken en verder gaan met hun leven. In de rouw zouden ze blijven, natuurlijk, om het kleine jongetje in het familieportret en de man die hij geworden was. Maar dan privé, niet meer in het openbaar getekend door het zwart en achtervolgd door het geroddel van hun standgenoten. In het Schemer van de steeg had mevrouw Oosterzon haar arm om die van haar man geslagen en leunde met haar hoofd tegen zijn schouder. ‘Als we thuis zijn moeten we de rouwkleren verbranden. In de openhaard.’

‘Dat zou toch zonde zijn, liefste. Weet je hoeveel daalders die kleren mij gekost hebben?’

‘Het is niet alsof ik die kleren ooit nog ga dragen.’

‘Dus je gaat niet in de rouw als mijn tijd gekomen is?’ hij kneep zachtjes in haar hand.

‘Nee, geen denken aan. Ik weiger. Dan sterf ik liever eerst.’

‘Dat meen je toch niet?’

Uit de keel van mevrouw Oosterzon kwam een gorgelend, zuchtend, kreunend geluid. Ze zakte op haar knieën. Achter haar stond een vrouw in een rouwjurk, haar gezicht verhuld door een sluier, met een mes in haar hand. Het bloed op het lemmet leek zwart in het Schemerlicht. Met haar andere hand richtte de vrouw een vuurslotpistool op het hoofd van mijnheer Oosterzon. Tranen braken door het masker dat hij sinds de dood van zijn zoon had voorgehouden.

‘Kom op, mijnheer Oosterzon, verman uzelf,’ zei de vrouw met een zangerig Archipelaccent, ‘we hebben een afspraak met een Godin.’

#

Mijnheer Oosterzons tranen bleven vloeien en zo nu en dan blubberde hij zachtjes. Tijdens de mis werd zijn gejammer geregeld gevolgd door gegrinnik vanuit de zaal. Het werd genegeerd door de Aartsbisschop die te veel van haar eigen stem aan het genieten was. Kherissa zorgde ervoor dat de man naast haar er continu aan herinnerd werd dat zij van onder het kant van haar jurk een pistool op hem gericht had. Iedere keer als zij met de loop zijn zij raakte schrok de man. Vaak raakte de loop hem vanwege een rilling die door Kherissa’s lichaam stroomde. De kou was een constante geweest sinds ze de zwerm raven in haar huid had laten zetten. Wat ze ook probeerde, ze bleef koud. Naarmate de tatoeage geheeld was, van die eerste dagen dat het had aangevoeld als een brandwond totdat de korsten los begonnen te komen, was de kou steeds verder haar lichaam in getrokken. Nu reikte het tot haar botten, tot haar ziel. Haar huid voelde nog steeds strak en teer, maar het was voornamelijk de kou die haar tergde. In het licht van zonnesplinters leek het alleen maar erger te worden, alsof de vergruisde raaf, verlangende naar het licht, nog meer van haar warmte stal. Het was nooit zo erg geweest als op dat moment in het overdadige licht van de Kathedraal. Ieder oppervlakte leek bedekt met zonnesplinters die in complexe patronen om elkaar dansten. Zelfs door de sluier deed het pijn aan haar ogen.

De preek eindigde met een gebed waarin de Aartsbisschop de wens uitte dat al het Licht van de Godin spoedig onder de auspiciën van de Kerk zou vallen. Kherissa slikte haar walging door. De vrouw ging de congregatie daarna voor in het zingen van een psalm, de paar mensen in de Kathedraal die volledig in het zwart gekleed waren stonden op en begonnen zich richting het beeld van de Herrijzende Godin te begeven. Kherissa duwde de loop in de zij van mijnheer Oosterzon, die snikte, gedwee opstond en haar voorging in de progressie. De Godin, gehouwen uit een enkele zonnesplinter, keek uit over de zaal, Haar armen opgeheven, omringd door een halo van zilver en goud dat Haar licht weerkaatste. Een lumineuze verschijning. Eén voor één raakten de rouwenden de voeten van de Godin aan. Sommigen streelden Haar voeten met de hand, anderen kusten Haar tenen. Daarna dropen ze af, hun periode van rouw afgesloten. Hoe dichter Kherissa bij het beeld kwam hoe meer de kou aan haar begon te vreten, hoe harder haar hart te keer ging. Ze liep langs de heer Oosterzon, die jammerde toen haar schouder zijn arm schampte, trok haar hand uit haar mouw en hield deze boven de voeten van de Godin. De tekening van de ravenkop in haar handpalm pulseerde. Kherissa beet op haar onderlip, keek nog één keer om naar de congregatie, die verrotte zielen in deftige kleding, en liet haar hand zakken.

EINDE


JURYCOMMENTAAR

Bo Balder
Opening:
Hook – De eerste alinea heeft een zware taak. Daar haal je de lezer het verhaal binnen. Je zet je het personage al even neer , je geeft een hint over het type verhaal dat je gaat vertellen, je geeft een hint over het conflict, je begint aan de setting. Hal Duncan geeft een heel goed voorbeeld hoe
je dat doet in een eerste alinea. Ook de rest van zijn “Learn” tab is bijzonder interessant.

Je opening is wel interessant, maar omdat hij vertelt hoe het verhaal eindigt heb je daarmee de rest van je verhaal zelf onderuit gehaald.

Plot:
Het plot is als het ware het skelet van een verhaal. Daar hang je andere belangrijke dingen zoals karakterisering, thema etc aan op. Een plot moet origineel zijn of origineel voelen.

De plot is lineair en eigenlijk nogal oppervlakkig en standaard. Jammer, ik had wel meer van je wereld willen zien, meer het waarom begrijpen.

Om origineel te kunnen zijn, moet je lezen. Erg veel plots van de PHPverhalen waren misschien nieuw voor de schrijver, maar oud en afgekloven voor iemand die genre leest. Dus: lees het genre waarin je schrijft! Voor dit genre: lees in het Engels. Wat er in het NL wordt gepubliceerd is een beperkte selectie. Lees boeken en verhalen die Hugo’s en NEbula’s winnen, zoek de gratis verhalensites op.

De zonnesplinters en de barst in het firmament zijn origineel en interessant, maar je doet er uiteindelijk weinig mee. Ondanks deze achtergrond is het verhaal verder niet origineel, het toont niet meer dan twee strijdende godsdiensten zonder dat ik verder weet waarom dit belangrijk is, wat de invloed is op de rest van de wereld.

De personages blijven vlak, soms zelfs karikaturaal en plat.

Spanning bouw je op door bij de lezer vragen en verwachtingen op te wekken. Er ligt een pistool op de schoorsteenmantel! Dat moet betekenen dat iemand dat pistool gaat afvuren….Je geeft telkens een clue om de lezer te prikkelen door te gaan, lost er af en toe een op, vlak voor het einde
lijkt alles mis te gaan, en dan komt toch het onverwachte einde! Dat wel genoeg elementen van de verwekte verwachting in zich heeft om bevredigend te zijn. Een hele kunst.

Je bouwt niet echt spanning op omdat we meteen aan het begin de afloop al weten. Wel is je wereld erg origineel, dus dat sleept me toch nog een beetje door het verhaal.

4. Taal
Taal is adekwaat, soms heerlijk vilein.

Setting: Interessante en originele wereld.

Algemeen: Meerdere POV personages is zelden een goed idee in een kort verhaal. Er is toch al zo weinig ruimte om een karakter goed uit te diepen. Zou meer passen in een roman. Ik heb last van de volgorde die je gekozen hebt. Eerste het einde, dan de aanloop ernaar toe. Ik zou meer van deze wereld willen weten, maar dan met afgeronde personages en in een langer verhaal, een novelle of een roman. En dan zou je de kosmologie meer moeten uitdiepen – daar had ik op gehoopt maar het bleef eigenlijk bij decor.

Guido Eekhaut
Deze schrijver is te goed voor dit verhaal. Ik bedoel maar: met zoveel enscenering, decor, ideeën en personages heb je al gauw een novelle, mogelijk zelfs een roman. Zonnesplinters, de strijd tussen licht en duister, wriemelende magie, meedogenloze heksen en veel bijgeloof, en een povere rol voor povere mannelijke personages — ik denk, meen, maar vooral hoop dat deze auteur méér wil en kan vertellen.

Er zijn wat punten en komma’s te hanteren, en enkele krampachtige uitdrukkingen te ontraden, maar globaal genomen erken ik een fundamenteel gezonde verbeeldingskracht, een handige zin voor opbouw, een vlot lezende stijl en hooguit veel te weinig subtiliteit bij het beschrijven van psyche en motieven van de personages. Dat laatste neem ik de auteur voorlopig niet kwalijk, niet in een verhaal van 13 pagina’s.

De auteur heeft handig de al te gemakkelijke dwaalwegen en valstrikken van het subgenre (dark fantasy? Hoe zullen we het noemen?) ontweken — en beginnen met de executie van je hoofdpersonage, wel, je moet durven.

Nu nog wat meer gelaagdheid, wat meer scherpe en realistische ensceneringen (lees Richard K. Morgan, bijvoorbeeld), wat meer universum, en een stevig boekdeel ontspruit uit de verbeelding van deze auteur.

Lisette Jonkman
Hoewel de auteur duidelijk goed heeft nagedacht over dit verhaal en de wereld waarin het zich afspeelt, deed het me niet veel. De schrijfstijl was me te omslachtig en er werden veel loze details gegeven, die afleidden van het verhaal.

De inleiding was niet per se nodig om een onheilspellende toon te zetten; vanaf het begin heeft de lezer heus wel door dat Kherissa niets goeds komt doen. Haar overeenkomst met Gideon is me trouwens niet helemaal duidelijk. Ik begrijp wel wat zij te winnen heeft, maar wat is zijn voordeel bij
haar binnensmokkelen?

Complimenten voor het feit dat de auteur zich niet laat verleiden tot een infodump, maar in plaats daarvan de info geleidelijk aan door het verhaal heen weeft. Ik was echt geboeid door de zwarte tatoeage en het effect ervan op de zonnesplinter. Het stuk waarin Kherissa experimenteert met de tatoeage op de rat is oprecht goed geschreven: hier komen alle interessante elementen samen. In combinatie met de droge vertelstijl vind ik dit het beste stuk van het verhaal.

Ik zou nog wel wat meer achtergrondinfo willen over hoe deze wereld in elkaar zit, desnoods door middel van bijzinnetjes of verwijzingen. Dat doet de auteur nu ook al, maar nog altijd heb ik voor mijn gevoel een beeld dat niet compleet genoeg is. De grens tussen te veel en te weinig info is erg dun, maar de auteur heeft al laten zien dat zijn/haar sterke kant het subtiel vertellen van achtergrond is. Die kan hij/zij best nog wat meer showen om het verhaal meer body te geven.

De spanning die de auteur opbouwt in het verhaal wordt in de climax van het verhaal overigens ook daadwerkelijk ingelost, wat ik een verademing vond ten opzichte van sommige andere inzendingen.

Maarten Basjes
De sfeer en wereld die worden neergezet in de eerste alinea’s smaken snel naar meer, maar wat volgt is warrig en verwarrend. Het geheel schiet behoorlijk te kort in de beschrijvingen van wereld en omgeving waardoor je alles lezer weinig begrijpt. De keuze om hetzelfde verhaal vanuit verschillende, tegenstrijdige perspectieven te vertellen werkt ook niet goed. Vooral omdat er niks loskomt, we niets (nieuws) leren van deze intrigerende wereld. Daarnaast is totaal niet duidelijk waar de schrijver heen wil met het verhaal? Wat de hoofdpersonen teweeg brengen of waarom ze sterven. Jammer!

Paul Evanby
Vrouw dringt een stad binnen en vernietigt daar het belangrijkste godsbeeld.

Een verhaal dat me aangenaam verrast. De geloofwaardige en kleurrijke achtergrond is goed vormgegeven, mede doordat de auteur zo verstandig was om Raadsdam te baseren op een bestaande middeleeuwse stad. De zonnesplinters zijn een uitstekend uitgewerkt detail dat essentieel is voor de plot, en de plot zelf is op hoofdlijnen logisch en consistent.

Het is jammer dat Kherissa’s redenen voor haar zelfmoordaanslag onduidelijk blijven, en alleen achteraf met terugbladeren ongeveer gereconstrueerd kunnen worden. Natuurlijk hoeft niet alles uitgespeld te worden (liever niet zelfs), maar in een vergeldingsverhaal zoals dit draait alles om motivatie. Als die niet duidelijk is verricht de hoofdpersoon alleen maar een reeks handelingen die voor de lezer slechts vraagtekens oproepen. Daar een balans in vinden is niet altijd makkelijk, maar een paar woorden extra in het begin, bij haar observatie dat een van de zonnesplinters die van haar dorp zou kunnen zijn, zou in dat opzicht een hoop geholpen hebben. Je zit op dat punt nog te vroeg in het verhaal om van lezers te kunnen verwachten dat ze die verwijzing direct oppikken en koppelen aan haar latere acties, dus daar moet je wat explicieter zijn.

Daar komt bij dat ze kennelijk alleen maar dat beeld vernietigt. In een verhaal dat draait om zoete wraak, ijskoud opgediend, zou je verwachten dat haar acties wat catastrofaler uitpakken. En waarom het allemaal voor ‘Hoog Hemelbreuk’ moest, blijft ook onduidelijk.

Kherissa als personage is redelijk levensecht, zij het grenzend aan een Mary Sue die kennelijk van alle markten thuis is. Gelukkig is ze niet perfect, en dat lezen we graag. Het blijft onduidelijk of ze eerst geprobeerd heeft zelf haar tatoeage te zetten alvorens professionele hulp in te roepen, maar dat had je best even kunnen aanstippen om haar kille gedrevenheid wat realistischer te maken. Onduidelijk blijft ook haar houding tegenover Gideon. In haar interne monoloog walgt ze van hem, maar ze kust hem uiteindelijk wel op de wang als dank. Dat wringt.

Gideon zelf is nog problematischer. Zijn intro is een schijnbeweging, want hij speelt eigenlijk geen rol van betekenis. Maar juist door met hem te beginnen, én ook de tweede scène vanuit zijn perspectief te schrijven, lijkt het net alsof hij de hoofdpersoon is. Dat werkt verwarrend en verzwakt de spanningsboog. Direct focus op Kherissa (en haar motivatie!) was beter geweest.

Het taalgebruik had beter gekund. Woorden als ‘privacy’ en ‘tappen’ (van zijn wandelstok) horen niet thuis in een fantasyverhaal als dit. Ook “je punt is?” klinkt erg Engels-idiomatisch. En een woord als ‘ravenzwart’ om het haar van een vrouw te beschrijven is een al te makkelijk cliché.

Maar de lengte is prima en het einde komt precies op het juiste moment.

DANKWOORD

Ik wil toch graag even mijn proeflezers bedanken want, zo heb ik geleerd tijdens het schrijven van dit verhaal, een verhaal schrijf je nooit alleen. Natuurlijk wil mijn familie bedanken: mijn vader Eduard van Dijk,  mijn broer Tebbo van Dijk en mijn schoonzus Jorine Houweling. Shout-outs naar mijn neefje Siebren van Dijk die nog niet kan lezen maar wiens naam ik gebruikt heb voor een bijpersonage. Ook dank aan mijn goede vrienden Jan Johannes Scholte en Marlies Hoeksema-Scholte voor hun kritiek. Uiteraard ook dank aan Sander Zonneveld. Bedankt dat ik je achternaam mocht misbruiken. En last but not least de medecursisten van de basisopleiding van de Schrijversacademie: Mare Vendel, Jack Zweers, Tom Faber, Heleen Wilkens en Bert Klopman.

 

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

Terug naar boven